Godsdienstvrijheid was onmogelijk volgens de christelijke leer
Religieuze tolerantie lijkt misschien vanzelfsprekend voor de moderne lezer, die vaak de bewering heeft gehoord dat het een van de fundamentele waarden is van de Europese Verlichting. Tot de 16e eeuw was er echter nergens in de christelijke wereld sprake van religieuze tolerantie. Sinds het Byzantijnse rijk regeerden heersers onder het motto ‘ Eén rijk, één wet, één geloof ‘. De christelijke theologie zag Christus als de enige weg naar verlossing, en de Kerk als de enige weg naar Christus. Degenen met een ander geloof werden beschouwd als vrijgesteld van verlossing, en dus als criminelen, ‘kinderen van Satan’. De Kerk voerde aan dat het de verantwoordelijkheid van de heerser was om de gemeenschap te zuiveren van dit kwaad, anders zou hij verantwoordelijk worden gehouden bij God. Het verbranden van ketters is in de sfeer van middeleeuwse anekdotes terechtgekomen, maar was in het Catholicisme een realiteit tot in de negentiende eeuw. Het katholieke onvermogen om tolerant te regeren resulteerde in de transformatie van het multiculturele paradijs van Andalusië, in de plaats van één van de meest verschrikkelijke etnische en religieuze zuiveringen in de geschiedenis.
Een voorbeeld van hoe religieuze diversiteit zelfs in de 16e eeuw onbegrijpelijk was voor de christelijke geest, was de Vrede van Augsburg van 1555. Om de gemeenschap te behoeden voor de enorme moordpartijen die zouden plaatsvinden als een nieuwe koning het protestantisme zou overnemen, werd het credo ‘cuius regio, eius et religio’ (‘aan wie de regio toebehoort, behoort ook de religie’) geïntroduceerd. Dit gaf de koning het recht om het geloof van zijn natie te bepalen, terwijl onderdanen die zijn religie niet wilden overnemen, het ‘jus emigrandi’, of het ‘recht om te verhuizen’ werd gegeven, waardoor zij niet allemaal hoefden te worden vermoord. Deze bizarre oplossing laat zien dat de problemen van religieuze intolerantie wel werden ervaren, maar de oplossing van religieuze diversiteit niet binnen handbereik lag, en dat het beoefenen van de religie op basis van overtuiging, verre van als een fundamenteel mensenrecht werd beschouwd.
De Islam leerde religieuze diversiteit
De islam, ontstaan in de 7e eeuw, presenteerde een fundamenteel andere benadering van religieuze tolerantie vergeleken met deze christelijke opvattingen. De Koran leert dat er niet één enkel pad naar verlossing is (2:63) en pleit niet voor de vervolging van andersdenkenden. Belangrijke Koranverzen die religieuze vrijheid bevorderen zijn: ‘Er is geen dwang in godsdienst’ (2:257); ‘Voor u uw godsdienst en voor mij mijn godsdienst’ (109:7) en ‘Laat hem die wil geloven, en laat hem die wil, niet geloven.’ (18:30) Deze verzen benadrukken dat de Islam pluralisme bevordert en gedwongen bekering verbiedt. De Koran biedt rationele en spirituele argumenten voor zijn waarheid, maar herinnert de profeet Mohammed er consequent aan dat hij slechts een waarschuwer is, niet iemand met de autoriteit om geloof af te dwingen.
Met zijn praktische voorbeeld als gouverneur van Medina toonde de profeet Mohammed hoe een religieus diverse gemeenschap kon bestaan. Hij stelde de Grondwet van Medina op, die gelijke rechten verleende aan niet-moslims. Dit document wordt beschouwd als één van de eerste grondwetten die een pluralistische politieke orde vestigden. De profeet scheidde zijn religieuze autoriteit van zijn politieke positie, waarmee hij precedenten schiep voor religieuze tolerantie binnen de Islam. Hij stond christenen toe in zijn moskee te bidden en sloot verdragen met joodse stammen, waarbij hun godsdienstvrijheid werd gegarandeerd. Naarmate de Islam zich verspreidde, verspreidde zich ook dit beleid van religieuze tolerantie. In Spanje (Al-Andalus) leefden verschillende geloofsovertuigingen eeuwenlang vreedzaam samen onder moslimheerschappij. Ook het Ottomaanse Rijk zette deze traditie voort en liet diverse religieuze gemeenschappen floreren.
Christenen spreken over islamitische godsdienstvrijheid
Christenen die door andere christenen werden vervolgd merkten meteen het verschil in bestuur van de moslims. Toen de moslims de leiding kregen over Jeruzalem in de zevende eeuw veroorzaakte dit een toename in de bouw van kerken. Christenen zeiden over de eerste moslim gouverneurs van Jeruzalem dat ze niet eens vroegen naar welk geloof men belijdde.
De Balkan
Patriarch Michael III van Anchialos verwoordde al in de twaalfde eeuw in Constantinopel dat hij de islamitische godsdienstvrijheid prefereerde boven de intolerantie van de katholieken:
‘Laat liever de moslim over mij regeren in uiterlijke zaken, dan de Roomsen mij domineren in geestelijke zaken. Want als ik onderworpen ben aan de moslim, zal hij mij tenminste niet dwingen zijn geloof te delen. Maar als ik onder Frankische heerschappij moet komen en verenigd wordt met de Roomse Kerk, zou ik misschien afscheid moeten nemen van mijn God.’
Tweehonderd jaar later, voorafgaand aan de verovering van Constantinopel door sultan Mehmet II in 1453, had zich in de stad dezelfde mening gevormd, die naar verluidt werd aangehangen door de vooraanstaande hertog Lucas Notaras, dat ze ‘in Constantinopel liever de tulband van de Turk zouden zien dan de tiara van de paus ‘.
Naarmate religieuze conflicten in Europa intensiveerden, met name door de opkomst van het protestantisme en de daaropvolgende vervolging van afwijkende stromingen, begonnen verschillende christelijke denkers naar het Ottomaanse Rijk te kijken als een model van religieuze diversiteit en tolerantie.
In 1548 verzochten de katholieke autoriteiten de vertegenwoordiger van de sultan in Tolna (Hongarije) om de Hongaarse predikant Imre Szigedi te executeren of te verdrijven vanwege zijn protestantse prediking. De vertegenwoordiger van de Pasja van Boeda wees niet alleen hun verzoek af, maar vaardigde ook een edict van tolerantie uit, waarin stond dat:
‘Predikers van het door Luther geformuleerde geloof mogen het Evangelie prediken, overal en aan iedereen die het horen wil, vrijuit en zonder angst, en dat alle Hongaren en Slaven die dat inderdaad willen moeten kunnen luisteren naar het woord van God zonder enig gevaar. Want dit is het ware christelijke geloof.’
Het edict van de Pasja en de door de Ottomanen geïntroduceerde religieus diverse maatschappij werd de inspiratie voor het Edict van Torda van 1568, het eerste voorbeeld van christenen die andere christelijke stromingen tolereerden.
De verslagen van protestantse reizigers en predikers in Ottomaanse gebieden werden geleidelijk getransformeerd om in het buitenland als politiek argument te dienen. Zo schreef de protestantse predikant op de Balkan, Emmerich Zigerius van Tolna, over het Pasja-edict aan zijn vriend Matthias Flacius in Duitsland. Flacius publiceerde de brief in 1550 om de Duitse heersers te confronteren met het contrast tussen de katholieke onderdrukking van protestanten en de vrijgevigheid van de Turk jegens ‘de ware religie’. Ook Philipp Melanchthon, de rechterhand van Maarten Luther, haalde de tolerantie van de Turk aan om kardinaal Sadoleto te berispen vanwege zijn intolerantie jegens protestanten.
Frankrijk
In 1559 deden de hugenoten in Frankrijk een beroep op tolerantie bij koningin Catherina, wat een heftig debat op gang bracht over de voor- en nadelen van religieuze tolerantie. Catherina vroeg haar Privéraad om het verzoek te onderzoeken. Verschillende pamfletachtige brieven, genaamd ‘Remonstrances’ of ‘Exhortations’, werden naar de Raad gestuurd om de zaak te beïnvloeden. In deze brieven zijn argumenten te herkennen die later terug te vinden zijn in debatten over tolerantie in heel Europa.
De tegenstanders van tolerantie voerden aan dat het tolereren van verschillende religies sociale en politieke chaos zou veroorzaken. Een land moet gezien worden als een grote familie, zeiden ze. Wat zou het resultaat zijn als naast de wettige echtgenote ook concubines rechten zouden mogen hebben? En als men de ene stroming vrijheid zou verlenen, zullen anderen snel volgen. Het zou niet mogelijk zijn om alle verschillende predikanten een salaris te geven. Burgers zouden een heerser met een ander geloof niet langer gehoorzamen. Een soldaat zou niet naast zijn wapenbroeder kunnen functioneren. Zonder eenheid zou het leger niets kunnen bereiken. Als het land door een natuurramp wordt getroffen, zouden mensen elkaar de schuld gaan geven. Een burgemeester zou de eed niet kunnen afleggen, omdat deze gebaseerd is op een geloof dat niet het zijne is. En wanneer een man en zijn vrouw verschillende religies hebben, zou hij geweld gaan gebruiken in de ruzies die zullen ontstaan.
De voorstanders van tolerantie antwoorden met het aandragen van voorbeelden waarin algemeen erkende autoriteiten het naast elkaar bestaan van verschillende religies toestaan. Meestal worden er drie voorbeelden genoemd: de Romeinse keizers die andere religies tolereerden, de paus die joden tolereerde in het Vaticaan, en de Ottomaanse sultan die verschillende religies in zijn gebied liet leven, terwijl hij de machtigste heerser ter wereld was:
‘Heeft de Grote Turk, momenteel keizer van Constantinopel en vijftien of zestien landen zo groot als ons Frankrijk, afbreuk gedaan aan zijn status, die van hemzelf of die van zijn voorgangers, door drie verschillende religies in één stad toe te staan? Nee, nee! Mijne heren, integendeel, hij vergrootte juist zijn grandeur!’
Nederland
In Nederland leed de protestantse beweging onder ernstige vervolging door de opvolger van Karel V, koning Filips II van Spanje, die duizenden mensen levend liet verbranden omwille van hun geloofsovertuiging. Prins Willem van Oranje (1533–1584) regeerde Nederland in naam van de Spaanse koning, maar had gewetensnood bij de uitvoering van de vervolgingswetten. Oranje deed herhaaldelijk een beroep op Filips om de vervolgingswetten te matigen, maar toen dit niet succesvol bleek, sloot hij zich aan bij de protestanten in een onafhankelijkheidsoorlog tegen het Spaanse rijk. De Prins bleef volhardend in het oproepen van de calvinisten tot religieuze tolerantie bij hun pogingen de Nederlandse provincies tegen Spanje te verenigen.
De argumenten voor de mogelijkheid van religieuze tolerantie hadden hem bereikt in brieven waarin verslag werd gedaan van de discussies in Frankrijk. De verwijzing naar het Ottomaanse Rijk waren een kenmerk van het debat. De katholieke humanist Viglius schreef in 1564 aan de prins dat ‘sommigen de vervolgingswetten willen matigen, anderen gewetensvrijheid willen toestaan en tenminste willen leven zoals de christenen leven onder de Turk‘. En de Vlaamse edelman d’Esquerdes schreef dat ‘het beter is schatplichtig te zijn aan de Turk dan in strijd met zijn geweten te leven en behandeld te worden volgens deze [vervolgings]wetten‘. Het kan ons niet ontgaan dat dit een directe verwijzing is naar de ‘Jizya’, de belasting die de voorwaarde is voor andersgelovigen om onder de bescherming te komen van een islamitische regering. Blijkbaar werd dus zelfs gespeeld met de gedachte om aan de Spaanse onderdrukking te ontkomen door een Ottomaans protectoraat te worden. Na verloop van tijd werd het Ottomaanse voorbeeld veelvuldig genoemd door de directe adviseurs van de prins. Dirck Volkertsz Coornhert, een van Europa’s unieke auteurs over tolerantie, kende het voorbeeld van de Turken, dat werd gebruikt in de geschriften van zijn broer Frans. Raadslid van de Prins van Oranje, Phillipe de Morney, gebruikte dit argument ook.
In december 1565 schreven de pleiter voor tolerantie Franciscus Junius en de broer van de Prins van Oranje, Lodewijk van Nassau, een brief aan Filips II, waarin om tolerantie werd gevraagd. In de Brief discours envoyé au Roy Philippe wordt de ‘machtige’ Turk provocatief gecontrasteerd met de ‘onwetende’ strategie van Filips:
‘Als diversiteit de ware oorzaak van chaos en opruiing (‘tumult et sedition’) was, zou het voor de Turk onmogelijk zijn geweest om zo machtig te worden. Het getuigt van grote onwetendheid om te denken dat de vrede tussen de onderdanen niet gehandhaafd kan worden als ze verschillende religies aanhangen. (…) De vreugde om in gewetensvrijheid God te kunnen leven en dienen is zo’n grote kracht die je alle andere vreugden en verlangens doet vergeten. Daarom is het geen wonder dat veel christenen in de Provence tijdens de Inquisitie in Frankrijk, omwille van hun religie, belasting zijn gaan betalen aan de Turkse sultan, in de hoop dat deze hen tenminste in de vrijheid laat leven waar zij het meest naar verlangen’.
In augustus 1566, tijdens een beroemd protest tegen de Spaans-katholieke overheersing in Antwerpen, bekend als de ‘Beeldenstorm’ (‘Opstand tegen afgoderij’), zong een menigte calvinistische christenen, ‘Halve manen op de mouw, liever Turks dan Papauw!’ Ze droegen zilveren penningen op hun kleding in de vorm van een maansikkel, met de inscriptie ‘Ondanks de mis: liever Turk dan Paus’. De penningen werden opnieuw gezien op de kleding van Nederlandse kapers bij de verovering van de stad Leiden in 1574. Het roepen van pro-Turkse leuzen tijdens de Beeldenstorm was een roep om bevrijding van de onderdrukking van de Spanjaarden. Ook zou het gebruik van deze leuze tijdens de opstand, kunnen duiden op een poging om de sultan te laten zien dat de protestanten, net als de moslims, wars waren van afgodendienst. Dit werd namelijk ook gedaan door de Engelse koningin in haar brieven naar sultan Murat III om Engeland te beschermen tegen de aanval van de Spaanse Armada. Joseph Nasi, een uit Antwerpen gevluchte joodse bankier, rapporteerde over de protestantse opstandelingen aan de sultan. In oktober van datzelfde jaar kwam een brief van sultan Süleyman de Grote aan de Staten Generaal, waarin hij zijn steun uitsprak voor de Nederlandse zaak en financiële en militaire steun toezegde. Deze steun werd in 1574 concreet in de vorm van een internationaal aanvalsplan op Spanje, waar de Nederlanden onderdeel van waren. De Nederlandse vrijheidsstrijders hadden weer de bekende geuzenpenningen aan hun kleren, ze droegen Turkse snorren en lieten Turkse vlaggen -aangeleverd door agenten van de sultan – wapperen op hun schepen. Toen Willem van Oranje in 1574 zelf werd gevraagd waarom hij vertrouwen had in vrijheid van godsdienst, antwoordde hij ‘… dat de Turk, nauwgezet als hij is over zijn eigen geloof, elke vorm van religie tolereert’.
Een revolutie in Europa
In 1579 slaagde Willem van Oranje erin de eerste verklaring van universele tolerantie in Europa tot stand te brengen, waarbij de vrijheid van godsdienst niet alleen werd uitgebreid tot andere christenen (zoals in het Hongaarse Edict van Torda van 1568), maar ook tot joden en moslims. De ‘Unie van Utrecht’ stelde dat ‘ieder individu vrijheid heeft in zijn religie en niemand mag worden vervolgd of ondervraagd vanwege zijn geloof’.
De Unie van Utrecht heeft niet kunnen voorkomen dat vooral katholieken zo nu en dan met discriminatie te maken kregen en hun kerken uit het zicht moesten houden door deze op de zolders van particuliere huizen te vestigen. Maar toch was de campagne voor tolerantie erin geslaagd tolerantie als ideaal te vestigen in de geest van Nederlandse intellectuelen, die trots waren op de Nederlandse tolerantie, waarin zelfs moslims werden toegelaten. De relatie van het idee tolerantie met de Islam is te zien in het feit dat in Nederlandse schilderijen, moslims werden afgebeeld als symbolen van het idee van tolerantie van de Nederlandse Republiek.
Conclusie
De geschiedschrijving over tolerantie in Europa heeft tot nu toe geen rol aan de Islam toebedeeld. Het weglaten van invloeden van de Islam is een bekend patroon in de Europese geschiedschrijving, dus ook in dit geval is dat niet verrassend. We hebben echter gezien dat christenen in discussies over tolerantie eeuwenlang naar het islamitische staatsmodel hebben verwezen. Waar concrete voorbeelden moesten worden gegeven om te bewijzen dat religieuze diversiteit welvaart brengt in plaats van ’tumult en opruiing’, is het Ottomaanse Rijk het eerste en vaak het enige voorbeeld dat wordt aangedragen. Het Ottomaanse Rijk was niet alleen het enige geldige voorbeeld van een diverse samenleving, maar werd ook ‘zonder terughoudendheid bewonderd‘ vanwege zijn macht en welvaart.
Het aanhalen van de sultan als voorbeeld was niet iets waar gemakkelijk aan voorbij kon worden gegaan, vooral niet als je dat deed tegenover zijn vijanden zoals Filips II, met de reële dreiging dat als ze niet zouden tolereren zoals de sultan deed, hun onderdanen ‘belastingen zouden gaan afdragen aan de Turk‘ en dus een Ottomaans protectoraat zouden worden. In de 17e eeuw werden christelijke voorstanders van tolerantie belachelijk gemaakt als ‘Mahometanen’ en hun banden met moslims ‘Calvinoturcisme’ genoemd. Dit toont aan dat er een algemeen besef bestond van moslimtolerantie in de mate dat er denigrerende grappen over werden gemaakt. De verwijzingen naar het Ottomaanse staatsmodel waren dus significant en welbekend.
Nederland werd een interessant kruispunt in het aannemen van het Ottomaanse voorbeeld van religieuze diversiteit. In de eerste plaats bereikte het Nederland in de argumenten voor tolerantie die uit Frankrijk en Zwitserland kwamen. Ten tweede was de religieuze onverdraagzaamheid van Spanje de reden voor de Nederlanders om in opstand te komen en concrete samenwerking met de Ottomanen te zoeken.
Prins Willem van Oranje wordt afgeschilderd als iemand die onvermoeibaar de calvinisten probeert te overtuigen van de waarde van universele vrijheid van godsdienst. Wat de Prins zo zelfverzekerd en volhardend maakte in zijn oproep tot tolerantie is altijd als een mysterie beschouwd. Wij hebben echter zijn eigen getuigenis. Toen hem werd gevraagd naar zijn ideeën over tolerantie, antwoordde de prins meteen met het voorbeeld van de sultan. Hoewel zijn persoonlijke ontevredenheid over de vervolgingen een belangrijke factor moet zijn geweest, zoals is gesuggereerd, staat het dus buiten twijfel dat het Ottomaanse voorbeeld en de Ottomaanse steun hem het vertrouwen hebben gegeven om niet alleen naar tolerantie jegens sommige stromingen te streven, maar om een religieus diverse samenleving voor te stellen naar Ottomaans model. Er is een mogelijkheid dat de sultan het ideaal van godsdienstvrijheid met trots heeft gepresenteerd aan Willem van Oranje, zoals hij dat eerder had gedaan bij de Franse koning, of zelfs dat dat vrijheid voor moslims om naar de Republiek te komen in het kader van handel en militaire samenwerking, onderdeel is geweest van een verstandhouding tussen de betrokken sultans en Willem van Oranje.
De invloed van het Ottomaanse staatsmodel op het beleid voor godsdienstvrijheid in de Nederlandse Republiek heeft een revolutie teweeggebracht in Europa. De aandacht voor religieuze conflicten nam af waardoor meer ruimte ontstond voor staatsvorming, wetenschap en handel. De reformatie kreeg de ruimte om zich verder te ontwikkelen. De joden die in 1609 werden verdreven uit het katholieke Spanje konden naast het Ottomaanse Rijk nu ook toevlucht vinden in Nederland, met economische, intellectuele en culturele verrijking tot gevolg. Nederland beleefde haar Gouden Eeuw. Het succes van de Nederlandse godsdienstvrijheid heeft vervolgens ongetwijfeld invloed gehad op de idealen van godsdienstvrijheid in de rest van de christelijke wereld.